zaterdag 4 april 2015

Bran en Branwen (1)

Het eerste deel van de Keltische mythe over Bran en Branwen. Morgen volgt deel twee.

Bran en Branwen


Machtige Bran, koning van Wales, was zo groot als een reus. Hij torende boven zijn mensen uit als de hoge bergen en beschermde hem als een hoge stenen muur. Zijn hoofd was als een grote, sterke rots, zijn neus als een vooruitstekende klif en zijn ogen waren als waterpoelen. Zijn haar was zwart en glanzend zoals de veren van een sterke vogel en dat is waarom zijn vader hem ‘Bran’ had genoemd, want dat betekent raaf.
In heel zijn koninkrijk was er geen huis groot genoeg voor hem. Hij sliep buiten zoals de goden deden – in spelonken, onder bomen of onder de sterrenpracht.

De zus van Bran, Branwen, was zo groot als een gewoon mens maar door haar schoonheid leek ze wel goddelijk. Haar haar was zo donker als de nacht en zo glanzend als sterren; haar huid was zacht en delicaat als sneeuw. Ze was sierlijk als jonge bomen in het bos en haar glimlach was zo mooi en helder als de zon.
Branwen was niet alleen mooi, haar persoonlijkheid was ook goed. Ze was wijs en trouw, slim en hardwerkend, lieftallig, gul en aardig.

Op het moment dat dit verhaal begint is Branwen nog niet getrouwd. Ze leeft met Bran in Harlech, in het noorden van Wales. De drie broers van Bran, Manawyddan, Nissyen en Evnissyen, waren ook in het Koninklijke gezelschap.

Op een dag zat Bran op een hoge rots die uitkeek over de zee. Zijn drie broers waren ook bij hem. En ze waren niet alleen: ook waren vele edelen in de buurt, wachtend op een order van de koning.
‘Wat is dat?’ riep Bran, zijn uitstekende zicht gebruikend, ‘Het zijn – laat me tellen – elf, twaalf, nee, zelfs dertien schepen die aan komen varen, deze kant op!’
‘Jij daar!’ riep Bran naar één van zijn dienaren. ‘Ga kijken wat ze hier komen doen.’ ‘En jij,’wees hij een ander aan, ‘Laat het leger zich paraat houden. We weten immers niet wie het zijn.’
Toen hij later nog eens keek zag hij het teken van vrede bij de schepen; ze hadden hun schilden op de kop gehangen. Iedereen aan boord leek vriendelijk. En hun schepen… zoiets had Bran nog niet eerder gezien. Mooi gestroomlijnd, zeewaardig en uitstekend gemaakt van goed hout. De mannen op het schip waren knap en hoffelijk en droegen mooie kleren. Hun paarden waren goed verzorgd en zagen er goed uit.

‘Wij komen uit Ierland en we komen in vrede!’ zeiden de mannen. ‘Onze leider is de Ierse hoge koning Mallolwch en hij is hierheen gekomen omdat hij wilde trouwen met de mooie Branwen.’
De trotse koning Mallolwch stapte hoffelijk van boord, breed glimlachend.
‘Ik heb gehoord van uw zusters uitzonderlijke schoonheid. Een Koninklijke bruiloft, zeker één tussen onze grote naties zal onze landen vrede en vriendschap geven.’
‘Dat is zeker een mooi vooruitzicht,’ riep Bran blij. ‘Wat een goed idee! Maar laten we nu eerst uw aankomst hier vieren!’

De mensen van Wales en hun Ierse gasten vierden feest tot diep in de nacht. Ze aten en dronken, vertelden verhalen en waren allemaal blij. Mallolwch had een ereplaats gekregen, tussen Bran en Branwen in en was daar zeer content mee. Ze hadden zich, toen het donkerder werd, allemaal teruggetrokken in een reusachtige tent, waar Bran zich net in kon wurmen. Branwen leek ook blij te zijn, al vond ze het jammer dat niemand haar iets gevraagd had over de trouwerij.
Maar iets verder in de tent was er één iemand die nog minder blij was: Evnissyen, de broer van Bran, was zeer ontsteld dat niemand hem om permissie gevraagd had rondom het aanstaande huwelijk van zijn zus en de Ierse koning. Dat hoefde niet volgens traditie noch wet: Bran maakte de beslissingen. Maar Evnissyen was jaloers; hij wilde Brans troon hebben.
Dus hij deed iets kwaadaardigs: hij viel de paarden van de gasten aan. Woorden kunnen de gruweldaden van Evnissyen niet beschrijven.

Toen de Ierse koning van deze schandelijke daad hoorde zwol zijn hart op van woede en haat. ‘Ik moet dit barbaarse, achterlijke en bloedige land verlaten,’ zei hij en vertrok naar zijn schepen.
Knechten van Bran kwamen naar hun koning toe en brachten hem het nieuws dat Mallolwch wegging. Bran was bezorgd, maar toen hij hoorde wat zijn broer gedaan had werd hij net zo boos als de Ieren. De aanval op de Ierse paarden was een belediging naar zijn gasten, tegenover Branwen en tegen heel Wales! Het brak één van de belangrijkste wetten van de Keltische landen – gastvrijheid aan vreemden. Maar op dit moment was de daad gedaan, hij kon de schade niet tenietdoen. Alles wat hij kon doen, om zijn land te helpen, was proberen de Ieren te overreden om niet met hen in oorlog te gaan.
Direct stuurde hij snelle boodschappers naar de schepen van de Ieren toe. ‘Bran smeekt jullie om niet te gaan,’ zeiden ze. ‘Hij wil jullie grote cadeaus geven als teken van vriendschap. Hij zal jullie zijn beste paarden geven om degene die Evnissyen vermoord en verminkt heeft te vervangen. Ook zal hij jullie een zilveren stok geven, zo groot als hijzelf is en zo dik als zijn vingers – plus een enorme gouden plaat zo groot als zijn eigen gezicht!’
‘Bran wil ook dat jullie weten dat, als hij zou kunnen, hij zijn eigen broer wel zou willen vermoorden om hetgeen hij gedaan heeft. Maar onze wetten verbieden dat broers elkaar vermoorden, zoals jullie ook wel zullen begrijpen.’

‘Dat is mooi gezegd,’ bromde Mallolwch. ‘Ik zal mijn mannen vragen om te blijven en de grote raad bijeenroepen.’ Tijdens dit beraad besloten de Ieren te blijven, grotendeels door de genereuze cadeaus van Bran.
Toch zag Bran een dag later, terwijl hij met Mallolwch aan het eten was, dat hij er sip en verdrietig uitzag. Hij zei: ‘Doet de aanval op je paarden je nog steeds pijnen verdriet? Dat verbaast me niets. Misschien heb ik echter wel iets voor je. Een cadeau dat je zo zal verbazen dat de pijn weggaat.’
‘Ik zal je mijn magische ketel geven. Iedereen die vermoord is hoeft er enkel in te zitten en hij zal weer leven, zo goed als nieuw.’ Zei Bran. ‘Er is slechts één klein probleem: de man kan niet meer praten – maar ik denk dat hij wel je gewoon hoort.’
Bran had zijn woord gegeven en de volgende dag gaf hij de Ierse koning de ketel. Deze was verrukt over de schoonheid van de ketel en vroeg waar de Welsh hem vandaan had.
‘Gek genoeg uit Ierland,’ zei Bran, ‘Ik kreeg de ketel van een man die daar eens leefde. Ik denk dat hij hem heeft meegenomen.’
‘Aha,’ zei Mallolwch, ‘Ik denk dat ik deze ketel eerder gezien heb. Op een dag, toen ik aan het jagen was in Ierland, reed ik langs een diep, donker meer. Een vreemde, roodharige man kwam uit het meer zetten met de ketel achter zich. Hij zal hem in dat meer gevonden hebben en uiteindelijk aan jou gegeven hebben. ‘
‘Misschien komt het wel uit de Anderwereld, of is het van een god geweest! Iedereen weet dat de goden in meren en rivieren leven – en dan de weg in en uit de Anderwereld via water gaat.’
‘Hij was een wilde man,’ vervolgde de Ierse koning, ‘net als zijn vrouw. Zij was twee keer zo groot, luid en smerig als hem. Ik heb ze beiden een jaar in mijn paleis als gast gehad, maar ze waren zo onbeleefd en maakten zoveel herrie dat ik van ze af wilde. Ik bouwde voor hen een huis van ijzer, zette hen erin vast en heb daarna grote vuren er omheen aangestoken.  Toen het huis witheet was, kwamen ze door de smeltende muren heen en renden ze weg uit Ierland.’
‘Ja, ze kwamen hierheen,’ zei Bran, ‘Tot zover hebben ze nog geen overlast bezorgd. Meestal laat ik ze de grens bewaken.’

De twee koningen bezegelden de deal en organiseerden een groot feest. De volgende dag verlieten de Ieren Wales en Branwen ging met hen mee om haar nieuwe leven in Ierland te starten.
De Ieren waren blij om Branwen welkom te heten als hun nieuwe koningin. Toen ze binnen een jaar het volk een zoon had geschonken was bijna iedereen gelukkig. Enkel een paar Ierse edelen konden niet vergeten wat de Welsh hadden gedaan met hun paarden. Ze mompelden kwade woorden over de mensen uit Wales, vooral over Branwen.
Koning Mallolwch hoorde deze fluisteringen en na verloop van tijd begon hij deze te geloven. Op een dag gooide hij Branwen uit zijn Koninklijke verblijven en liet hij haar werken in de keuken. Sommige mensen zeiden zelfs dat hij haar sloeg – ook al was ze zijn vrouw en koningin. Branwen werkte drie jaar lang en kreeg zware, vieze klussen. Ze veegde en maakte schoon, waste de smerige vaat en was urenlang bezig om deeg te kneden om brood te maken. Elke dag kreeg ze slaag van de slager, zijn handen vies en vuil met restjes van vlees en vers dierenbloed.

Waarom niemand haar redde? De Ieren deden niets omdat ze bang waren voor hun koning. Ook had de koning al het verkeer tussen beide landen gestopt dus kon koning Bran ook niet weten wat er aan de hand was.

Wordt morgen vervolgd

Geen opmerkingen:

Een reactie posten