zondag 28 september 2014

Egyptische Mythologie - Khnum

Na het afgelopen verhaal over Rhodopis, hetgeen een voorloper was van het 'moderne' Assepoester, gaan we nu verder in Egypte. Er zijn enkele mythen en sagen uit deze tijd overgebleven en de komende geschiedschrijving is een mooi voorbeeld. Het is gevonden op de zogenaamde 'Hongersnoodstele', een blok graniet van zo'n drie meter hoogte. Deze is te vinden op het eilandje Sehel, iets ten zuiden van Aswan.

De steen is gevonden in 1889 door ene meneer Wilbour. Toen de vertaling in 1891 door Brugsch werd uitgegeven zorgde het voor enige commotie. Misschien dat jij dit na het lezen ook wel ziet.

'Khnum en de zeven magere jaren'

Koning Djoser zit met een probleem. Al enkele jaren stroomt de rivier de Nijl niet meer uit zijn oevers en zijn er hongersnoden in het land. Het wordt zelfs zo erg dat hij zelf er last van heeft en dus zoekt hij naar oplossingen. Hij stuurt een brief naar zijn onderbevelhebber in het zuiden van het land, naar het eiland Elefantine, de plek waar volgens sommige mythen de Nijl haar oorsprong heeft.

De onderbevelhebber, Madit, nodigt de koning uit om hem alles te vertellen over de Nijl, haar oorsprong en welke goden daar mee te maken hebben, waaronder de Nijlgod Hapi. Djoser stemt toe en komt naar het zuiden van het land.
Daar aangekomen vertelt Madit hem alles. Over hoe de Nijl haar oorsprong heeft in de borsten van Hapi, maar ook hoe de god Khnum het water ooit heeft laten beginnen te stromen. Hoe hij het slot van de rivier geopend heeft en daarna door te stampen met zijn sandalen de god Hapi heeft laten ontstaan. Madit nam Djoser zelfs mee naar de houten tempel van Khnum.

Daar vertelde Madit ook dat Khnum aan het hoofd stond van een bijzonder gezelschap van goden: Anqet. Shu, Geb, Hapi, Noet, Isis, Osiris, Nephthys en Horus. Toch niet de minste van de goden, want in dit rijtje staan de god van de aarde, de hemel, vruchtbaarheid en ook de eerste farao. Een imposant rijtje dus. En daarvan is Khnum het hoofd.

'Hongersnoodstele'
(bron: Wikipedia)
Djoser ziet direct een fout van zijn kant. In de hoofdstad zijn er tempels voor al die goden. Hij is zelf de vertegenwoordiging van Horus en heeft een groot paleis als tempel. Ook Isis, Osiris, Geb en Noet hebben een tempel in de hoofdstad en nu staat hij in een houten tempel, een hutje in vergelijking met de pracht van de andere tempels, van de god die aan het hoofd staat van al die andere goden.

Nadat hij flinke hoeveelheden offeranden had neergelegd in de tempel, verscheen Khnum aan hem in een visioen. Hij gaf Djoser een standje, want zijn tempel was belachelijk in vergelijking met de andere tempels. Djoser, als rijke koning, kon best een grote tempel bouwen voor Khnum, de man die toch zorgde voor de oogst in het land.

Bij het woord oogst schrok Djoser weer wakker uit zijn visioen en besloot direct aan het werk te gaan. Kosten noch moeiten werden gespaard en bouwvakkers, timmerlieden, smeden en handwerklieden werden aan het werk gezet. Iedereen moest een tiende van de inkomsten geven voor de tempel en ook de handelaren die vanuit andere landen kwamen moesten tol betalen. Zo werd een grote, mooie tempel gebouwd voor Khnum.

Enige tijd later overstroomde de Nijl weer. De rijkdom in het land werd weer groter en de priesters konden hun rituelen uitvoeren in een gloednieuwe, superluxe tempel.

---

Hieronder een vertaling van een deel van de stele die hierboven afgebeeld is:

Mijn hart is bezwaard vanwege de ramp die zich voltrekt, want de Nijl is in zeven jaar niet buiten zijn oevers getreden. Er is geen graan, er zijn geen groentes, er is geen voedsel. Eenieder berooft zijn buurman. Mensen willen lopen maar kunnen zich niet bewegen. De jongeling sleep zijn leden voort, de harten van de ouderen zijn verslagen in wanhoop. Hun benen laten hen in de steek, zij zakken te neer en grijpen hun lichaam vast in pijn. De raadgevers staan verstomd en niets dan wind komt uit de graanopslag als deze geopend wordt. Alles is in staat van verval...
Zoals je misschien al wel doorhebt heeft dit verhaal voor opschudding gezorgd. De wetenschappers plaatsen deze stele uit ongeveer duizend jaar voor Christus. Een tijd waarin waarschijnlijk ook Jozef zou hebben geleefd...

dinsdag 9 september 2014

Egyptische Mythologie - Rhodopis

Na een tijdje afwezig te zijn geweest, pakken we de draad weer op. De mythen en sagen van de wereld, oorsprong van vele andere verhalen, zijn weer aan de beurt. Na de afgelopen jaren vooral de Griekse mythen te hebben besproken, gaan we nu verder naar het 'buurland' Egypte.
We starten vandaag met een verhaal dat velen van ons onbekend zal zijn. De schrijver ervan - in dit geval de persoon die het op papier heeft gezet, aangezien het verhaal al veel langer bestond - is Strabo, een Griekse schrijver die leefde rond het jaar nul.

Strabo
'Rhodopis'

Lang geleden in het oude Egypte, waar het groene water van de Nijl het blauwe water van de Middellandse Zee in stroomt, leefde eens een jong meisje dat Rhodopis heette. Ze had een traumatische ervaring gehad: ze was geboren in Griekenland maar werd gekidnapt door piraten en als slaaf verkocht in Egypte. 
De man die haar kocht bleek gelukkig een aardige oude man te zijn. Hij deed niet veel, tuinieren en dutten onder een grote boom in de tuin leek zijn hobby. Omdat hij zo weinig in het huis was, merkte hij niet hoe de andere slavinnen Rhodopis behandelden. Ze pestten haar omdat ze zo anders was als zij. Zij hadden lange zwarte haren terwijl het meisje goudblonde krullen had. Zij hadden bruine ogen en Rhohopis keek met lichtgroene ogen de wereld in. En daarnaast had ze ook nog eens een lichte huid - in tegenstelling tot de andere licht gebruinde slaven - die snel verbrandde in de hete Egyptische zon. Zo kreeg ze de bijnaam 'Rode Rhodopis'. 
Ze kreeg de meest onnozele taken toebedeeld en er werd de hele dag tegen haar geroepen: "Was de kleren in de rivier!" "Maak deze jas!" "Jaag de ganzen uit de tuin!" "Bak het brood!" Ze had geen vrienden behalve de dieren.
Ze had de vogels geleerd om uit haar handen te eten, een aap die op haar schouder zat en een oud nijlpaard kwam met regelmaat uit de Nijl om haar gezelschap te houden. Aan het einde van een lange dag, wanneer ze nog energie over had, ging ze naar de rivier om bij haar dierenvrienden te zijn. Ze zong hen toe en danste voor hen. 

Op een avond, terwijl ze aan het dansen was voor de dieren, werd de oude man wakker en keek toe. Hij zag hoe ze gracieus bewoog, hoe haar voeten lichtjes de aarde raakten tijdens het dansen en genoot met volle teugen. Hij dacht bij zichzelf: Iemand die zo getalenteerd is, zou niet mogen dansen zonder goede schoenen. Daarom ging hij de volgende dag naar de markt en kocht een paar schoenen voor haar. Rode slippers met gouden accenten en een goede, leren zool. 
Toen Rhodopis deze van haar meester kreeg waren de andere slavinnen nog jaloerser dan dat ze al waren.

Op een dag arriveerde er nieuws over een banket dat de Farao in zijn paleis zou houden. Rhodopis fantaseerde erover hoe gaaf het zou zijn om op dat feest te mogen zijn. Er zouden dansers zijn, zangers en zangeressen en natuurlijk heerlijk eten.
Ook haar meester kreeg een uitnodiging. Hij moest zelfs wat slavinnen meenemen als diensters. Zij konden de andere gasten eten en drinken aanbieden.
Rhodopis voelde de bui al hangen en kreeg geheel gelijk. Zij mocht niet mee. 

Terwijl de andere slavinnen zich klaarmaakten voor het feest, hun mooiste kleren aantrokken en hun haar mooi opstaken, was Rhodopis bij de rivier. Ze moest kleren wassen en had nog een waslijst aan andere taken gekregen die ze moest doen. Ze had er zelfs een klein liedje van gemaakt wat ze steeds maar weer zong. "Was het linnen, haal het onkruid uit de tuin..." Het was een droevig lied van een meisje dat liever ergens anders zou willen zijn.
Het nijlpaard, dat toen ze aankwam naar de kant was gekomen om haar te horen zingen, vertrok weer van de kant van de rivier. Zijn bewegingen zorgden voor een flinke golf water, die de nieuwe slippers van Rhodopis nat maakten. Snel en behendig ontdeed ze zich van de slippers, maakte ze schoon en legde deze in de zon om ze te laten drogen.
Terwijl ze verder ging met haar taken merkte ze dat het wat donkerder werd. Ze keek omhoog en zag daar een valk vliegen. Hij kwam met een razende snelheid naar beneden gevlogen, pakte één van haar slippers op en vloog weer weg. Haar slipper was weg. 

Ondertussen op het feest zat de Farao verveeld op zijn troon. De mensen leken zich wel te vermaken, maar de Farao zou veel liever in zijn strijdwagen zitten, reizend door de woestijn. In gedachten verzonken keek hij omhoog en zag daar een valk komen aanvliegen. Het dier kwam steeds dichterbij.
Ook anderen begonnen het dier op te merken. Velen van hen keken van de Farao naar de valk en weer terug. De Farao was immers Horus, de Valkgod.
Het dier kwam razendsnel naderbij. Het had iets in zijn klauwen dat het, toen het dier bij de Farao was, losliet. Zo viel de goud-roden slipper in de schoot van de Farao die het direct snapte. Het was een teken van de goden!

Direct vertrok hij van het feest en liet zijn knechten door het land gaan om te verkondigen dat degene van wie de slipper was zijn koningin zou worden. Alle meisjes in het hele land moesten deze slipper aandoen om te kijken of deze past. 
Hij reisde stad en land af en kwam uiteindelijk ook bij het huis waar Rhodopis woonde. Ze had zich verstopt in de bosjes, bang om meegenomen te worden. De andere slavinnen hadden namelijk een heel ander verhaal verteld, namelijk dat de Farao boos was op de eigenares van de slipper.
Eén voor één probeerden de slavinnen de slipper aan, wetend dat deze niet van hen was. Het paste niet. De Farao schudde zijn hoofd en wilde weer weggaan toen het ineens een klein vogeltje zag vliegen. Het leek een doelbewuste koers te hebben, recht naar enkele bosjes. 
Hij volgde het diertje en vond zo Rhodopis, schuilend in de bosjes. Hij glimlachte naar haar en vroeg of het haar vogeltje was. Rhodopis antwoordde schuchter dat geen vogel eigendom zou moeten zijn van iemand. De Farao lachte en nam haar mee naar zijn knechten. Daar moest zij ook de slipper proberen.
Natuurlijk paste het en Rhodopis haalde zelfs de andere slipper uit haar gewaad. De Farao riep: "Dit is mijn nieuwe koningin!"
De andere slavinnen begonnen te jammeren: "Maar ze is een slaaf" en "Ze is niet eens Egyptisch"

Farao's antwoord was duidelijk: "Dit is het meest Egyptische meisje van allemaal! Ze heeft groene ogen als de Nijl zelf. Haar haren zijn zo krullend als het papyrus en haar huid is zo roze als dat van de lotusbloem! Zij is Egypte. Zij wordt mijn nieuwe koningin."

---

Natuurlijk herkennen we direct het verhaal van Assepoester in Rhodopis. Perrault schreef Assepoester - in het boek Sprookjes van moeder de gans - gebaseerd op dit verhaal (en op de versie van Basile uit 1634). Verder hebben ook de gebroeders Grimm een versie hiervan gemaakt en staat het zelfs in de verhalen van Duizend-en-een-nacht.