dinsdag 15 september 2015

Māui en de Reusachtige Vis

Māui droomde al jaren van de dag dat zijn broers hem mee zouden nemen om te vissen. Elke dag, toen zij terug kwamen van de zee, hun kano's het land optrokken, de vangst van de dag meenamen en later de lijnen weer maakten, was Māui daarbij. Hij vroeg hen steeds of hij de volgende dag met hen mee zou mogen.
Zijn broers hadden daar weinig zin in en gaven elke dag weer andere smoesjes: "Nee, je bent nog veel te jong om mee te gaan." of "We hebben alle ruimte nodig in onze waka (kano) voor de vissen die we vangen."
Zijn oudste broer deed daar zelfs nog een schepje bovenop: "Jij bent zo klein en dun dat we je mogelijk aanzien als aas en dan gooien we je zomaar overboord als voer voor de vissen!" "Ik hoef echt maar een heel klein stukje om in de boot te zitten en ik zal verder jullie niet in de weg zitten! Dat beloof ik!" riep Māui wanhopig als antwoord. Maar zijn broers wilden hem alsnog niet mee hebben.

Māui werd daarna boos en zocht naar een manier om wraak te nemen. "Ik zal zelf wel gaan vissen en ik zal ze wel laten zien hoe goed ik kan vissen!"
In het geheim dacht hij na over een plan. Hij zou zijn broers laten zien dat ze het fout hadden. Dat hij echt wel een goede visser was. Die nacht, toen hij alleen was, begon hij een touw te weven. Hij had nog wat vlas liggen en maakte daar een sterke vislijn van. Terwijl hij daarmee bezig was murmelde hij in zichzelf een spreuk op om zijn lijn extra sterk te maken.
Toen hij de lijn af had, nam hij het kaakbeen - dat hij gekregen had van zijn oude voorvader Murirangawhenua - en bond deze vast aan zijn lijn. Daarna verstopte hij zich in de waka van zijn broers.

Een groep kinderen leert roeien op een waka
(Bron: Wikipedia)


Toen zijn broers die ochtend de kano optilden merkten ze dat er iets anders was. "De kano is een stuk zwaarder," zei de ene, "Weet je zeker dat jullie daar goed mee tillen?"
"Ik denk dat je teveel gegeten hebt!" lachte een ander.
"Doe niet zo moeilijk en doe gewoon je werk. Tillen!" zei de oudste broer.
Zo namen ze de waka mee naar het water, zonder te merken dat Māui in de boot verstopt zat. Ze vaarden langzaam weg en pas op het moment dat het anker werd neergelaten liet Māui zich pas zien. Op dat moment waren ze toch al veel te ver van het land verwijderd om nog terug te kunnen.

Zijn broers schrokken en waren erg verbaasd. "Wat doe jij hier?" Vroegen ze hem. "Je hebt ons laten schrikken,joh!" "Logisch dat we nog niets gevangen hebben," grapte een ander.
Toch waren zijn broers vooral boos. Māui had niet naar hen geluisterd. Toen nam Māui zelf het woord:

"Ik ben hier om te vissen, want Murirangawhenua zei dat ik een grote visser zou worden. Gooi jullie lijnen maar uit terwijl ik mijn karakia (bezwering) uitspreek en daarna zullen jullie meer vis vangen dan ooit tevoren!" Māui begon daarna zijn bezwering uit te spreken.

Zijn broers gooiden hun lijnen uit en vissen begonnen direct te bijten. Eén voor één hengelden ze de vissen binnen en de waka werd steeds voller met vis. De gezichten van de broers lichtten op: ze waren blij met hun vangst. "We zijn de beste vissers die er ooit geleefd hebben!" sloegen ze elkaar op de schouders.

"Nu is het mijn beurt om te vissen!" zei Māui opeens. De broers haalden hun hengels in en keken afwachtend naar hun jongste broer. Hij pakte zijn vislijn uit zijn tas en de broers begonnen te gniffelen. "Moet je dat eens zien! Je hebt mazzel als je alleen al een stukje zeewier vangt met die hengel!"
"Of misschien een stukje drijfhout om terug te gaan naar huis!" Zijn broers lachten maar door.

Māui luisterde niet naar zijn broers, maar sprak een bezwering en stond klaar om te vissen. "Mag ik misschien een beetje aas?" vroeg hij, maar zijn broers lachten te hard om hem te kunnen horen. Uit boosheid sloeg hij zichzelf op zijn neus, die spontaan begon te bloeden. Daardoor kreeg Māui een idee. Hij pakte zijn haak en liet het bloed er rijkelijk overheen stromen.
Daarna stond hij op, wierp zijn lijn uit en liet de haak dieper dan ooit zakken, tot in het rijk van Tangaroa, waar hij direct merkte dat hij beet had.

Zijn lijn stond direct helemaal strak en zijn broers stopten direct met lachen. Sterker nog, ze bukten om de rand van de kano vast te houden aangezien de kano sneller en sneller vooruit begon te varen.
"Knip de lijn door!" riep één van zijn broers, de angst duidelijk hoorbaar in zijn stem.
"We zullen verdrinken!" riep een ander. "Māui, alsjeblieft: knip de lijn door!"

Maar Māui hield vol en langzaam, beetje voor beetje, werd de gigantische vis naar het oppervlak getrokken. De broers beefden van angst toen de grote vis boven hun kano uit torende.
"Dit is de vis die onze grootmoeder, Murirangawhenua, aan ons beloofd heeft," zei Māui, "Bewaak onze vangst en dan ben ik zo terug met onze mensen."

De broers beloofden om te blijven terwijl Māui terug naar de kust ging. De broers begonnen echter al snel delen van de gigantische vis voor zichzelf te claimen door er stukken van af te snijden.

Toen Māui terugkwam waren de mensen overdonderd om zo'n grote vis te zien. "Jij bent duidelijk de beste visser die er ooit is geweest!" zeiden ze tegen hem.
Terwijl ze steeds dichterbij kwamen zagen ze ook dat de broers nog steeds aan het bekvechten waren over welke delen van de vis hen hen waren. Ook de mensen zagen hen voor de hebberige broers die ze waren. Ze waren zelfs zo hebberig dat ze heuvels, bergen en dalen uit de vis hadden gesneden om voor zichzelf te houden.

Honderden jaren later werden deze heuvels, bergen en dalen bewoond door allerlei soorten dieren, planten en bomen. Het werd onderdeel van Aotearoa (Nieuw Zeeland) zoals we het nu kennen. Vogels, vissen, landdieren en mensen leefden op het land dat ooit de gigantische vis, want nu het noordereiland heet. Het zuidereiland is de kano waarmee Māui deze vis gevangen heeft.

En dat is het verhaal over hoe Māui de gigantische vis heeft gevangen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten