dinsdag 29 september 2015

Thor en Jormungandr

De goden (Asen) hadden wel zin in een feestje. Daarom zochten ze iemand die het feest wel wilde geven, want ze wilden het liever niet in hun paleis (Asgaard) vieren. Daar waren ze immers altijd al.
Ze gingen stad en land af en uiteindelijk vond Thor wel iemand die het wilde. De oceaanreus Aegir en zijn vrouw, de zeegodin Rán. Toch kwam Aegir met een verzoek: ze hadden geen ketel die groot genoeg was om genoeg mede te maken voor alle gasten.

Thor dacht even na. Dat was inderdaad een probleem want hij wist dat de Asen wel van een glaasje hielden. En dat bleef vaak ook niet bij één enkel glas. Daarom maakte hij met Aegir en Rán een deal. Hij zorgde voor een ketel die groot genoeg was, zij zorgden voor het feest. En zo had Thor een plekje gevonden voor het feest. Nu alleen nog een ketel.

De goden wisten dat er maar één persoon op de hele wereld een ketel had die groot genoeg was voor dit feest en dat was de ketel van Hymir. Daarom stuurden de Asen Thor weer op weg, dit keer om met die reus te overleggen. Thor stond er namelijk om bekend dat hij goed met reuzen overweg kon. Niet alle reuzen waren zo vriendelijk als Aegir en de meesten stonden bekend om hun onvriendelijkheid. Toch gaat Thor op weg.

Aangekomen bij Hymir kondigt hij netjes zijn bezoek aan. De reus schrikt even als hij merkt wie er op bezoek is, maar slacht dan drie hele stieren als feestbanket. Hij kent de verhalen over de hongerige Thor en wil deze koste wat kost niet boos hebben. Hij kent de verhalen over Thor en zijn hamer, Mjölnir. Nee, bedenkt hij zich, hij wil Thor liever aan zijn kant hebben.

Na de stieren gebraden te hebben boven een mooi vuurtje, nodigt hij Thor uit aan tafel. Beiden gaan zitten en beginnen dan te eten. Hymir kijkt zijn ogen uit: Thor eet zelf twee hele stieren op! Hij had gedacht dat de verhalen misschien wel mee zouden vallen, maar nu zag hij het met eigen ogen. Twee volledige stieren... Zelf eet hij de andere op, maar in zijn achterhoofd vraagt hij zich af hoe lang Thor zou blijven. Zoveel stieren had hij nu ook niet. Daarom bedenkt hij een plannetje.

"Zeg Thor," zegt hij nadat de maaltijd is afgelopen. "Heb je zin om morgen te gaan vissen? Ik weet nog wel een mooi plekje en dan kunnen we morgen lekker vis eten!"
"Dat lijkt me een mooi plan, Hymir." antwoord Thor.
"Regel jij het aas?" vraagt Hymir dan aan Thor. In zijn achterhoofd ziet hij Thor al zoeken naar wormen op de grond.
"Geen probleem, hoor. Maakt het nog uit wat voor aas het is?"
"Nee, de vissen bijten meestal toch wel."


Die ochtend is Hymir vroeg uit bed. Hij zit buiten op zijn veranda te wachten totdat Thor begint met het zoeken naar aas. Ze hadden gisteravond afgesproken dat ze een uur na zonsopgang zouden vertrekken, dus hij zou nu toch wel moeten beginnen, dacht Hymir.
Opeens ging de deur open en een slaperige Thor komt naar buiten strompelen.
"Heb je wat ontbijt voor me?" vraagt hij.
"Natuurlijk," antwoord Hymir, "Maar vergeet je het aas voor het vissen niet?"
"Nee hoor, dat komt helemaal goed."

Tien minuten voordat ze gaan vissen zitten beide heren nog aan de tafel. Hymir verontschuldigd zich en gaat dan de hengels halen. Thor staat op, pakt Mjölnir in zijn hand en loopt naar de stal waar de stieren van Hymir staan. Daar kijkt hij rond en ziet drie grote, volwassen stieren lopen. Hij pakt die drie vast en slaat hun hoofd er af. Zo, zo denkt hij, aas voor bij het vissen.
Als Hymir dit ziet wordt hij zowel bang van Thor als boos op hem. Dat zijn wel zijn eigen stieren!

Toch gaan ze het water in. Hymir staat achterop de boot en Thor voorop en ze roeien naar een mooie plek.
"Laat het anker maar zinken," roept Hymir opeens. "Dit is mijn favoriete visplekje!"
Thor gooit het anker overboord en ziet hoe Hymir zijn hengel uitwerpt.
Na enkele minuten heeft hij beet. De hele boot wordt meters meegesleurd door het dier maar het anker zit goed vast. Tien minuten later is de vis doodop en geeft op: Hymir haalt de lijn in, pakt de vis - wat een walvis blijkt te zijn - bij zijn staart en legt deze in het schip. Trots kijkt hij naar Thor. Die geeft geen krimp.

Boos werpt Hymir nogmaals zijn hengel uit. Hij zal Thor toch echt eens onder de indruk krijgen. Bij de maaltijd van de dag ervoor dacht hij dat Thor al blij zou zijn met het braden van drie stieren. Zoveel at hij zelf in een paar maanden! Maar Thor at alles gewoon op. En nu, met de gevangen walvis... Hymir werd bozer en bozer. Hij merkte dat hij weer beet had en keek Thor even strak aan. Die zat rustig voorin de boot en keek onverschillig voor zich uit.
"Kijk, Thor," zei Hymir, "Ik heb alweer beet. Eens kijken hoe groot deze is!"

Hij haalde de lijn sneller in dan ooit en pakte het dier bij zijn staart vast. De walvis probeerde zich los te wrikken, maar Hymir hield vol. Moe gestreden legde Hymir het beest bij de ander in de boot, die nu toch al propvol was.
Toch liet Thor niets blijken.

"Ga jij ook nog vissen?" vraagt hij Thor uiteindelijk.
Thor haalt zijn schouders op, gaat staan en pakt zijn hengel. Als aas pakt hij nonchalant één van de hoofden van de stieren en gooit de lijn uit. Enkele tellen later heeft hij beet... en hoe!
De boot wordt als een speer meegetrokken door het dier en zelfs het anker geeft mee. Hymir schrikt ervan, maar houdt vast. Beide gevangen walvissen had hij ondertussen aan de boot vastgemaakt.
Na tien minuten heeft Thor nog steeds de vis aan zijn hengel en de vis blijft zwemmen. Hij geeft niet op! Hymir wordt er bang van: welke vis is na tien minuten nog steeds niet moe?

Thor en de Midgaardslang, E. Doepler (1905)
(bron: wikipedia)

Opeens hoort Hymir Thor zuchten. Hij ziet hoe deze zich schrap zet in de boot, waardoor de boot ineens stil komt te liggen in het water. Thor zet beide benen nogmaals goed neer en Hymir merkt dat daardoor de boot zelfs water maakt. Het is alsof Thor met zijn benen de bodem van de zee heeft bereikt!
Opeens ziet hij de vis ook bovenkomen. Vanuit zijn ooghoeken merkt hij dat de vis zeker geen kleintje is. Hij wordt nog banger. Dat is... dat is... Jormungandr! De waterslang die de hele wereld omringt! Thor heeft de zoon van Loki en Angrboda gevangen!

Hij ziet hoe Thor zijn hamer pakt en tegelijkertijd het touw steeds dichter naar zich toe trekt. Hymir is zo bang dat hij niet eens doorheeft wat hij daarna doet: In paniek loopt hij met zijn mes naar Thor toe en snijdt het touw door. Daardoor is Jormungandr vrij. De boot gaat weer rustig liggen en er sijpelt meer en meer water door de boot.

Thor is woedend.
"Waarom deed je dat?" schreeuwde hij. "Ik had hem!"
Boos gaf Thor Hymir een tik waardoor hij overboord sloeg.
Thor roeide snel naar de kant, pakte de beide walvissen in zijn ene hand en de gevonden ketel in de andere en ging boos terug naar de Asen, Daar hadden de goden het feest bij Aegir en Rán.

--
In de Edda staan twee verhalen over Thor en Hymir. In het ene verhaal komen beide heren weer aan land, in de andere doodt Thor Hymir. Kies je eigen einde.

zondag 27 september 2015

#Boekperweek 19

Het 36e en 37e boek zijn ditmaal aan de beurt. Deze weken ben ik teruggegaan naar de Harry Potter-serie. Binnenkort is er een HP-Marathon, waarbij alle acht de films in één weekend teruggekeken worden. Daar doe ik aan mee, dus via een forum ben ik met zo'n twaalfhonderd mensen wereldwijd verbonden om ze allemaal op een van tevoren bepaald moment te starten.
Om toch weer even in het verhaal te komen ben ik de serie aan het herlezen zodat we lekker kunnen starten.

Harry Potter en de Steen der Wijzen
JK Rowling

Het eerste deel van de serie is direct ook één van mijn favorieten: Harry begint bij zijn oom en tante en je ziet hoe hij van een verlegen, eenzame knaap veranderd in een jongen die meer vertrouwen krijgt en daarnaast ook een vriendengroep krijgt. We leren de personage's goed kennen: Harry, zijn oom, tante en neefje, Ron, Hermelien en de anderen... allemaal leuke karakters.
Het verhaal is ook redelijk bekend: Harry krijgt te horen dat hij een tovenaar is en leert dat zijn ouders ook tovenaars worden. Hij mag naar Zweinstein, een school om magie te leren. Daar leert hij Ron en Hermelien kennen en komt hij er achter dat hij één van de meest bekende mensen is. En dat allemaal zonder dat hij er van wist!

Hij komt als buitenstaander - zoals wij dus ook waren - in deze wereld terecht en leert - wederom zoals de lezers - hoe alles gaat in deze wereld. De Wegisweg, Perron 9 3/4, magie... alles is nieuw voor Harry en 'gewoon' voor de anderen. En Rowling neemt je gewoon mee deze wereld in.

Het boek kwam uit in 1998 (NL) In eerste instantie heb ik het boek laten liggen, maar in 2001 ben ik begonnen met de serie, waarna ik al snel alle boeken las en wachtte op de release van de laatste delen. Het neemt je mee in een magische wereld waar ik maar geen genoeg van kon krijgen.


Harry Potter en de Vuurbeker
JK Rowling

Deel vier van de serie is ook zo'n bijzonder boek omdat je leert dat er ook andere magische scholen zijn: niet alleen Zweinstein maar ook Beauxbatons en Klammfels zijn scholen voor magie. Dit allemaal voor het Toverschool Toernooi: een reeks opdrachten waaraan van iedere school slechts één leerling van mag meedoen. Namens Zweinstein doet Carlo mee en Fleur en Viktor doen namens de andere scholen mee.

Maar wanneer er ook een vierde deelnemer wordt getrokken door de Vuurbeker, staat iedereen raar te kijken. Er doen immers maar drie scholen mee! Toch mag deze vierde kandidaat - dat is natuurlijk Harry - ook meedoen. Daardoor is Ron nogal jaloers en de twee hebben ruzie. Gelukkig wordt het aan het einde wel weer goed gemaakt.
Dit boek heeft wel een bijzonder einde (waar ik natuurlijk niets over verspil voor hen die het nog willen lezen) waardoor de andere boeken ineens nog spannender gaan worden.

Dit vierde boek gaat over het vierde jaar van Harry op Zweinstein en is één van de leukere boeken van de serie.

dinsdag 22 september 2015

De Dood van Baldr

Baldr was een van de goden die het meest geliefd was onder de Noorse goden. Zijn ouders - Odin, de oppergod en Frigg - hadden hem altijd alles geschonken wat hij wilde en Baldr zelf zorgde voor licht op de aarde. Hij was aardig, vrolijk en moedig en hielp eenieder die naar hem toe ging.
Toen op een dag hij dus bijzondere dromen kreeg, vertelde hij die direct aan zijn vader. Hij zou worden vermoord, zo was het in zijn droom.
Zijn vader overlegde met de andere goden en al gauw besloot de godenraad dat er iets moest gebeuren. De droom zou niet uit mogen komen: iedereen hield immers van Baldr.

Odin besloot geen moment te wachten en ging te paard op weg naar een voorspeller wier voorspellingen altijd uit kwamen. Er was echter één klein probleem: de zieneres was al gestorven. Daarom nam Odin een vermomming aan en kwam zo aan in het dodenrijk.
Er werd een groot feest voorbereid en Odin zocht de zieneres tussen de massa's mensen. Na haar eenmaal gevonden te hebben, vroeg hij haar naar de reden van dit feest.
"Weet je dan niet dat de eregast niemand minder dan Baldr is?" antwoordde ze hem. Ze ratelde daarna door over de reden van zijn dood om daarna tot haar schrik te bemerken dat de vreemde niemand minder dan Odin was.

Odin huilde en reed terug naar het paleis. Nu de waarzegster de droom als waar had bestempeld, wist hij zeker dat zijn zoon vermoord zou worden. In het paleis vertelde hij de andere goden alles. Iedereen was ontstemt, Baldr was door jan en alleman een graag geziene gast.
Frigg echter legde zich niet zomaar neer bij deze voorspelling. Ze liet alles en iedereen bij zich komen om hen een gelofte af te dwingen: zij zouden haar zoon geen kwaad doen. Alle mensen, dieren, vogels en vissen maakten deze gelofte. Ook stenen, takken, bloemen en planten zworen Baldr geen kwaad te doen. Zo werden Frigg en Odin toch wat gerust gesteld.

Dagen, weken en maanden gingen voorbij en de droom van Baldr werd al gauw vergeten. Sterker nog: nu Baldr nergens meer gewond door kon raken maakten de andere goden er al snel een nieuw spel van. Ze gooiden stenen, speren, pijlen en alles wat ze maar konden vinden zijn kant op, wetende dat het hem geen kwaad kon doen. En Baldr vond het allemaal wel best.

Loki, de onruststoker, is echter niet helemaal blij met de situatie. In een vermomming gaat hij naar Frigg en vraagt haar of ze het niet zielig voor Baldr vindt, nu hij door de andere goden gekleineerd lijkt te worden.
"Nee hoor," antwoord ze, "Hij vindt het zelf wel leuk en er is toch niets dat hem kan deren."
"Echt helemaal niets?" vraagt Loki dan.
"Nee, nou ja... Alleen de maretak heeft de belofte niet gedaan, maar wat kan de kleine maretak doen? Dat is het teken van liefde en vruchtbaarheid!"

Met deze kennis op zak ging Loki op pad. Hij zocht een maretak die hij in een pijl kon laten veranderen. Na een mooie pijl gemaakt te hebben met een flink scherpe punt, zocht hij iemand die zijn plan zou uitvoeren. Opeens ging er bij hem een lichtje branden, hij had zijn slachtoffer gevonden.

Op de plaats waar de goden ook deze dag Baldr aan het bekogelen waren had iedereen het naar zijn zin. Er was lol, drank en vermaak doordat Baldr helemaal nergens gewond door raakte. Zelfs de grootste stenen deden hem geen pijn. Ook Hodur, Baldrs' broer, was aanwezig. Hij deed minder mee met de pret, omdat hij blind was.
Opeens stond Loki - in vermomming uiteraard - naast hem en gaf hem een pijl en boog. Een mooie boog en een nog specialere pijl.
"He Hodur," zei hij, "zou je niet eens willen meedoen?"
"Natuurlijk wel," antwoordde hij, "maar ik kan niets zien. Straks raak ik de verkeerde!"
"Geen nood. Ik help je wel."

Zo hielp Loki Hodur met het spannen van de boog en liet hem mikken op zijn broer.
"Schiet maar als ik het zeg," zei hij terwijl hij zich uit de voeten maakte. "Nu!" riep hij.

"Baldurs Death" door C.W. Eckersberg (1817)
Bron: norse-mythology.org 

De pijl schoot door de lucht en raakte Baldr in zijn borst. Op het eerste gezicht lachte iedereen toen Baldr neerviel. Hij zou vast weer een mooi toneelstukje opvoeren. Maar toen hij na enkele tellen nog niet opstond, en er zelfs bloed zichtbaar was, schrok iedereen.

Frigg en Odin zijn diep bedroefd maar proberen toch een manier te vinden om Baldr in het Walhalla te krijgen. Nu hij namelijk niet op het slagveld, maar op een andere manier gestorven is, zal hij nooit naar de eeuwige jachtvelden kunnen. Daarom vragen ze Hermod of hij naar Hel wil gaan in de onderwereld en haar wil vragen of ze Baldr naar Walhalla wil sturen.

Daar aangekomen ziet Hermod Baldr naast Hel zitten. Hij blijft een nacht bij hen en vraagt tenslotte of Hel misschien Baldr naar Walhalla wil sturen.
"Alleen als iedereen op aarde, alle levende wezens, rouwen om zijn sterven zal ik hem daarheen zenden."
Hermod snelt terug naar Asgaard en geeft het bericht door aan de goden. Zij, op hun beurt, geven dit bericht door aan vele snelle boodschappers. De hele aarde is in rouw. Of...

Er is één reuzin die weigert te rouwen. Een vermomming van Loki, die daarmee dus weer iedereen dwars zit.

Een paar dagen later wordt Baldr volgens de traditie in een schip gelegd die de zee op wordt geduwd. Daar wordt deze in de brand gestoken. Nanna, de vrouw van Baldr, is zo bedroefd dat ze met hem mee is gegaan in de boot.

Dat is het einde van Baldr en zijn vrouw, Nanna.

dinsdag 15 september 2015

Māui en de Reusachtige Vis

Māui droomde al jaren van de dag dat zijn broers hem mee zouden nemen om te vissen. Elke dag, toen zij terug kwamen van de zee, hun kano's het land optrokken, de vangst van de dag meenamen en later de lijnen weer maakten, was Māui daarbij. Hij vroeg hen steeds of hij de volgende dag met hen mee zou mogen.
Zijn broers hadden daar weinig zin in en gaven elke dag weer andere smoesjes: "Nee, je bent nog veel te jong om mee te gaan." of "We hebben alle ruimte nodig in onze waka (kano) voor de vissen die we vangen."
Zijn oudste broer deed daar zelfs nog een schepje bovenop: "Jij bent zo klein en dun dat we je mogelijk aanzien als aas en dan gooien we je zomaar overboord als voer voor de vissen!" "Ik hoef echt maar een heel klein stukje om in de boot te zitten en ik zal verder jullie niet in de weg zitten! Dat beloof ik!" riep Māui wanhopig als antwoord. Maar zijn broers wilden hem alsnog niet mee hebben.

Māui werd daarna boos en zocht naar een manier om wraak te nemen. "Ik zal zelf wel gaan vissen en ik zal ze wel laten zien hoe goed ik kan vissen!"
In het geheim dacht hij na over een plan. Hij zou zijn broers laten zien dat ze het fout hadden. Dat hij echt wel een goede visser was. Die nacht, toen hij alleen was, begon hij een touw te weven. Hij had nog wat vlas liggen en maakte daar een sterke vislijn van. Terwijl hij daarmee bezig was murmelde hij in zichzelf een spreuk op om zijn lijn extra sterk te maken.
Toen hij de lijn af had, nam hij het kaakbeen - dat hij gekregen had van zijn oude voorvader Murirangawhenua - en bond deze vast aan zijn lijn. Daarna verstopte hij zich in de waka van zijn broers.

Een groep kinderen leert roeien op een waka
(Bron: Wikipedia)


Toen zijn broers die ochtend de kano optilden merkten ze dat er iets anders was. "De kano is een stuk zwaarder," zei de ene, "Weet je zeker dat jullie daar goed mee tillen?"
"Ik denk dat je teveel gegeten hebt!" lachte een ander.
"Doe niet zo moeilijk en doe gewoon je werk. Tillen!" zei de oudste broer.
Zo namen ze de waka mee naar het water, zonder te merken dat Māui in de boot verstopt zat. Ze vaarden langzaam weg en pas op het moment dat het anker werd neergelaten liet Māui zich pas zien. Op dat moment waren ze toch al veel te ver van het land verwijderd om nog terug te kunnen.

Zijn broers schrokken en waren erg verbaasd. "Wat doe jij hier?" Vroegen ze hem. "Je hebt ons laten schrikken,joh!" "Logisch dat we nog niets gevangen hebben," grapte een ander.
Toch waren zijn broers vooral boos. Māui had niet naar hen geluisterd. Toen nam Māui zelf het woord:

"Ik ben hier om te vissen, want Murirangawhenua zei dat ik een grote visser zou worden. Gooi jullie lijnen maar uit terwijl ik mijn karakia (bezwering) uitspreek en daarna zullen jullie meer vis vangen dan ooit tevoren!" Māui begon daarna zijn bezwering uit te spreken.

Zijn broers gooiden hun lijnen uit en vissen begonnen direct te bijten. Eén voor één hengelden ze de vissen binnen en de waka werd steeds voller met vis. De gezichten van de broers lichtten op: ze waren blij met hun vangst. "We zijn de beste vissers die er ooit geleefd hebben!" sloegen ze elkaar op de schouders.

"Nu is het mijn beurt om te vissen!" zei Māui opeens. De broers haalden hun hengels in en keken afwachtend naar hun jongste broer. Hij pakte zijn vislijn uit zijn tas en de broers begonnen te gniffelen. "Moet je dat eens zien! Je hebt mazzel als je alleen al een stukje zeewier vangt met die hengel!"
"Of misschien een stukje drijfhout om terug te gaan naar huis!" Zijn broers lachten maar door.

Māui luisterde niet naar zijn broers, maar sprak een bezwering en stond klaar om te vissen. "Mag ik misschien een beetje aas?" vroeg hij, maar zijn broers lachten te hard om hem te kunnen horen. Uit boosheid sloeg hij zichzelf op zijn neus, die spontaan begon te bloeden. Daardoor kreeg Māui een idee. Hij pakte zijn haak en liet het bloed er rijkelijk overheen stromen.
Daarna stond hij op, wierp zijn lijn uit en liet de haak dieper dan ooit zakken, tot in het rijk van Tangaroa, waar hij direct merkte dat hij beet had.

Zijn lijn stond direct helemaal strak en zijn broers stopten direct met lachen. Sterker nog, ze bukten om de rand van de kano vast te houden aangezien de kano sneller en sneller vooruit begon te varen.
"Knip de lijn door!" riep één van zijn broers, de angst duidelijk hoorbaar in zijn stem.
"We zullen verdrinken!" riep een ander. "Māui, alsjeblieft: knip de lijn door!"

Maar Māui hield vol en langzaam, beetje voor beetje, werd de gigantische vis naar het oppervlak getrokken. De broers beefden van angst toen de grote vis boven hun kano uit torende.
"Dit is de vis die onze grootmoeder, Murirangawhenua, aan ons beloofd heeft," zei Māui, "Bewaak onze vangst en dan ben ik zo terug met onze mensen."

De broers beloofden om te blijven terwijl Māui terug naar de kust ging. De broers begonnen echter al snel delen van de gigantische vis voor zichzelf te claimen door er stukken van af te snijden.

Toen Māui terugkwam waren de mensen overdonderd om zo'n grote vis te zien. "Jij bent duidelijk de beste visser die er ooit is geweest!" zeiden ze tegen hem.
Terwijl ze steeds dichterbij kwamen zagen ze ook dat de broers nog steeds aan het bekvechten waren over welke delen van de vis hen hen waren. Ook de mensen zagen hen voor de hebberige broers die ze waren. Ze waren zelfs zo hebberig dat ze heuvels, bergen en dalen uit de vis hadden gesneden om voor zichzelf te houden.

Honderden jaren later werden deze heuvels, bergen en dalen bewoond door allerlei soorten dieren, planten en bomen. Het werd onderdeel van Aotearoa (Nieuw Zeeland) zoals we het nu kennen. Vogels, vissen, landdieren en mensen leefden op het land dat ooit de gigantische vis, want nu het noordereiland heet. Het zuidereiland is de kano waarmee Māui deze vis gevangen heeft.

En dat is het verhaal over hoe Māui de gigantische vis heeft gevangen.

zondag 13 september 2015

#Boekperweek 18

We vliegen door de reeks met boeken heen, zeker de afgelopen twee weken. De scholen zijn weer begonnen en daardoor zou je denken dat ik dus minder tijd heb om te lezen, maar niets is minder waar. Deze week staan boek nummer 34 en 35 op het programma.

Magiër
Raymond E. Feist

Dit boek herlees ik bijna jaarlijks omdat het één van de eerste fantasy-boeken was die ik las. Daardoor kreeg ik - naast hernieuwd plezier om te lezen - een geheel nieuw genre waarin ik momenteel honderden boeken gelezen heb, waaronder al de boeken van deze auteur. En dat lezen blijf ik ook doen!

Het boek gaat over Puc, een wees, die een opleiding krijgt van de hofmagiër van het hof van Schreiborg. Ook gaat het over Tomas, zijn vriend, die klaargestoomd wordt om soldaat te worden.
Op een dag, wanneer Puc uit rijden is met de dochter van de hertog, komen ze twee trollen tegen. Met meer geluk dan wijsheid verslaat Puc deze, waarna hij een held wordt. Hij mag zich Jonker van Schreiborg noemen en krijgt zo, min of meer, een familie.
Ondertussen zijn er vreemde mensen gesignaleerd op Midkemia, de wereld waarop ze leven. Deze mensen lijken buitenwerelds te zijn, maar wat hun plannen zijn...

Raymond E. Feist neemt je in dit boek echt mee naar de werelden van Midkemia en Kelewan. Zijn beschrijvingen geven mij een bijzonder inkijkje en de manier waarop hij schrijft geeft extra reden om door te blijven lezen. Ook al is het diep in de nacht...

The Tudors: De koning, de koningin en de maîtresse
Anne Gracie en Michael Hirst

Deze serie is geschreven omdat de tv-serie een succes is geworden. Het gaat daarom ook echt over een 'herbeleving' van de serie, waarin je niet moet verwachten dat het boek supergoed is.

De titel van het boek zegt al wat over de hoofdpersonen: De koning is Henry VIII, de koningin is Katherine van Aragón en de maîtresse is lady Anne Boleyn. Daar waar de koningin Henry mogelijk geen nakomelingen kan geven - zeker na zoveel miskramen - zoekt hij wel naar een troonopvolger. En daarmee komt Anne in de spotlights.
Tegelijkertijd is kardinaal Wolsey achter de schermen bezig om alles is goede aarde te laten belandden: want een koning kan niet zomaar scheiden van zijn vrouw. Althans, dat zijn de regels van de paus. Maar moeten ze daar naar luisteren?

dinsdag 8 september 2015

Hoe Māui de wereld vuur bracht

's Avonds, na een heerlijke maaltijd, lag Māui naast het vuur. Hij staarde naar de dansende vlammen en vroeg zich af waar het vuur vandaan kwam. Nieuwsgierig als hij was besloot hij al gauw dat het zijn taak was om hierachter te komen.
Die nacht sloop hij bij alle dorpjes om daar het vuur te doven. Het kostte even tijd, maar na hard werken - en vooral hard lopen - had hij alle vuurtjes gedoofd in heel het land. Hij ging snel weer terug naar zijn dorpje en wachtte af.

De volgende morgen was er een chaos in het dorp. "Hoe kunnen we ons ontbijt maken als er geen vuur is?" riep een wanhopige moeder. "Hoe blijven we 's avonds en 's nachts warm?" riep een ander. 
"We kunnen niet zonder vuur! Wat moeten we nu?" jammerde een derde tegen de mensen om hem heen.
De mensen uit het dorp waren erg bang en renden naar Taranga, hun dorpoudste, om het problem op te lossen.

Taranga dacht diep na en sprak daarna: "Iemand zal naar de goede godin Mahuika moeten gaan en haar om vuur vragen." 
Niemand uit het dorp wilde dat graag doen. Mahuika woonde op een berg waar de hitte ondragelijk was. Toch kwam er iemand naar voren: Māui wilde wel op pad naar Mahuika. Hij was blij dat zijn plannetje had gewerkt.

"Ik zal de goede godin Mahuika opzoeken en haar vragen om vuur." zei hij tegen zijn moeder. "Wees voorzichtig," antwoordde zij, "Ook al ben je een nakomeling van de goden, geen enkele god is blij als je haar bedriegt."

Māui liep naar de grote gloeiende berg aan het einde van de wereld volgens de instructies die zijn moeder aan hem gaf. De berg was gloeiend rood, als kolen, en aan de mond van de berg zag Māui een opening. Voordat hij echter naar binnen ging, fluisterde hij nog een beschermende bezwering om zichzelf te beschermen voor wat er binnen zou zijn. Maar niets kon hem beschermen voor wat hij zag toen hij de berg binnenging.

Mahuika, de godin, torende boven hem uit. Vuur kwam uit elke porie van haar lichaam, haar haren waren een massa vlammen, haar armen waren enorm met vurige nagels en er zaten zwarte gaten waar haar ogen zouden moeten zitten. Ze snoof de lucht op en sprak: "Welk sterfelijk wezen durft voet te zetten in mijn huis?"

Māui slikte even maar herpakte zich daarna al vrij snel: "Ik ben het, Māui, zoon van Taranga."
"Huh?" donderde het door de grot, "Māui, zoon van Taranga?"
"Ja! De jongste, Māui-tikitiki-a-Taranga."
"Oké dan, Māui, welkom, welkom op de plek van vuur, welkom mijn kleinkind."

Mahuika stapte dichter naar Māui toe, snoof nog eens diep om zijn lichaamsgeur op te vangen. Māui stond stokstijf stil, ook al was de hitte die van Mahuika afkwam ondragelijk.
"Waarom ben je hier gekomen, Māui-tikitiki-a-Taranga?" vroeg ze uiteindelijk.
Māui begon vlug te spreken: "De vuren in de wereld zijn uit gegaan en daarom kom ik naar u om te vragen om vuur." Mahuika luisterde aandachtig en begon daarna te lachen. Ze trok een nagel van één van haar brandende vingers en gaf het hem.
"Neem dit vuur mee als cadeau voor de mensen. Eer dit vuur zoals je mij ook eert."
Daarna vertrok Māui met de brandende nagel, op weg naar huis.

Terwijl hij echter liep dacht hij ook na. Wat zou er gebeuren als Mahuika geen vuur meer heeft. Waar zal zij dat dan vandaan krijgen... In gedachten verzonken struikelde hij over een steen en liet het vuur vallen in een beekje. Daar doofde het, maar een plan vlamde op in zijn hoofd.

(Bron: Wikipedia)


Snel rende hij terug naar de grot waar Mahuika woonde. "Ik ben gevallen en het vuur viel in een beekje," ratelde hij, nadat Mahuika hem had begroet. "Zou ik misschien nieuw vuur mee kunnen krijgen?"
Mahuika was in een goede bui. Ze had lange tijd niet met iemand gesproken en Māui was iemand die ze wel aardig vond. Natuurlijk gaf ze hem dan ook nog een brandende nagel, en Māui ging weer onderweg.

Dit keer gooide hij de vlam in het water van een rivier en wachtte even alvorens weer terug te gaan naar de godin. "Een vis sprong omhoog en doofde de vlam met het water toen hij in het water dook."
Mahuika gaf hem nog een nagel, niet beseffend dat ze bedrogen werd.

Dit ging zo door totdat Mahuika al haar vingernagels had afgegeven en zelfs al wat teennagels kwijt was. Toen Māui terugkwam voor een nieuwe was ze furieus. Ze wist dat hij haar in het ootje had genomen en gooide de brandende teennagel op de grond.

Direct was Māui omringd door vuur en rende weg uit de grot.
Hij veranderde zichzelf in een havik en vluchtte de lucht in, maar het vuur volgde hem en brandde de veren, zodat ze vuurrood werden. 
Daarna dook hij in een rivier hopend en verwachtend dat het koele water het vuur wel zou doven. Niets was minder waar: het vuur zorgde het voor dat het water kookte!

Māui was nu radeloos. Hij riep zijn voorvader te hulp: "Tāwhirimātea atua o ngā hau e whā, āwhinatia mai!" (God van de wind, help mij alstublieft!)

Op dat moment verzamelde een groep wolken zich boven hem en een hoosbui doofde de vele vlammen. De berg van Mahuika was niet langer roodgloeiend, zoveel water viel er.
Ook al had Mahuika veel van haar krachten verloren, toch gaf ze nog niet op. Ze pakte haar allerlaatste nagel en gooide deze naar Māui met de hoop om hem daarmee alsnog te raken.
Māui zag de nagel echter komen en dook net op tijd weg, waardoor de nagel in een paar bomen terecht kwam. De Mahoe, Tōtara, Patete, Pukatea en de Kaikōmako boom werden hierdoor geraakt en hielden het vuur in zich. Zij zagen het als een groot compliment dat zij het laatste vuur van Mahuika mochten dragen.

Toen Māui terugkwam in zijn dorp had hij geen vuur bij zich, zoals de bewoners gedacht hadden. In plaats daarvan nam hij droog hout mee van de Kaikōmako en leerde hen om de droge stokjes tegen elkaar te wrijven en op die manier zelf vuur te kunnen maken. De mensen waren daarna weer blij: ze konden weer eten maken en hadden weer 's avonds en 's nachts vuur om warm te blijven.

Māui leerde zo waar vuur vandaan kwam, ook al betaalde hij het bijna met zijn eigen leven. Tot op de dag van vandaag hebben veren van de Kahu, een havik die zijn oorsprong kent in Nieuw Zeeland, een rood getipt uiteinde als herinnering aan deze gebeurtenis en om te laten zien hoe dicht Māui bij zijn dood was.

woensdag 2 september 2015

Týr en Fenrir

Angrboda was een kwaadaardige heks die Loki verleidde. Samen kregen ze drie monsterkinderen: Jormungandr, de slang die Midgaard omringde, Fenrir, over wie onderstaand verhaal gaat en Hel, de godin van de dood. Een pittig stelletje denk ik, zeker omdat over alledrie meerdere mythen bestaan. Alledrie zijn ook door de Asen verbannen uit Asgaard en mogen er geen stap meer binnenzetten.

Fenrir was nog een 'lieve' en kleine wolfspup toen Loki hem meenam naar Asgaard waar hij bij de goden (Asen) kwam te wonen. Lief is misschien wat overdreven, maar zo zag Loki hem wel.
De Asen kwamen geregeld bijeen en kregen keer op keer voorspellingen dat Fenrir een groot probleem zou vormen en mogelijk zelfs het einde van de wereld zou kunnen betekenen. Loki bestreed dit natuurlijk.

Ondertussen veranderde Fenrir in een steeds groter wordende wolf. Hij was kwaadaardig en vals en had bovendien ook nog eens de sluwheid van zijn vader geërfd. Daardoor was hij in de positie om zelfs de Asen te bedreigen en zij waren doodsbang van hem. Ze wilden hem uit Asgaard verbannen.
Daarom bedachten de goden een list. Ze maakten een ketting en deden deze om de hals van Fenrir. Fenrir wist hoe sterk hij was en zag het als een uitdaging, zeker ook nadat de Asen tegen hem zeiden dat het een spel was. Deze ketting brak hij al gauw.
De Asen klapten beleefd en zeiden tegen Fenrir dat hij dat al snel gedaan had, maar dat ze de dag daarna met een nieuwe ketting zouden komen. Fenrir vond het geen probleem: hij hield wel van een uitdaging.
De volgende dag kwamen ze weer aan en Fenrir wachtte geduldig tot ze de ketting om zijn nek hadden gedaan. Hij zou hen wel laten zien wat hij kon. De goden daagden hem daarna uit door te zeggen dat hij beroemd zou worden als de ketting zou breken. En, ook al moest Fenrir beter zijn best doen dan de dag ervoor, opnieuw brak hij de ketting.

Fenrir wordt vastgebonden
bron: wikipedia


De Asen werden nu bang: ze vreesden dat ze hem nooit zouden kunnen beteugelen. Daarom stuurden ze een boodschapper naar de nachtelven met de opdracht voor hen de sterkste ketting ooit te maken. Deze elven gingen aan de slag en maakten Gleipnir: een ketting zo zacht en slank dat het wel een zijden touw leek. De ingrediënten zijn ook al zo bijzonder en zijn sindsdien nooit meer samen gebruikt. Het was gemaakt van:
- De ademhaling van een vis;
- De baard van een vrouw;
- De wortels van een berg;
- Het speeksel van een vogel;
- De voetstap van een kat;
- De pezen van een beer.
Allemaal al bijzondere ingrediënten, maar samen vormden ze de bijzondere ketting die ze Gleipnir noemden.

De dag dat de ketting bezorgd werd riepen  de Asen Fenrir weer naar zich toe. Dit keer waren de Asen allemaal bij het eilandje Lyngvi in het meer Ámsvartnir. Fenrir rook onraad bij deze uitdaging, dus besloot met een tegenuitdaging te komen: Terwijl hij zichzelf los zou maken van de ketting moest iemand zijn hand in zijn bek houden.

De goden waren allemaal bang. Wie durfde dat bewust te doen? Die persoon zou, als de ketting zou werken, zijn hand zeker kwijtraken aan het dier. Toch stond er één man al gauw op: Týr, de god van de gerechtigheid stapte al naar Fenrir toe. Hij stak zijn hand in de bek van de reusachtige wolf en daarop liet Fenrir zich de nieuwe ketting omdoen.

Fenrir lachte de Asen toe en verzekerde hen dat hij ook hieruit wel zou ontsnappen. Daarna zou hij bekend staan als de allersterkste van de goden! Hij probeerde zich los te krijgen, maar hoe harder hij wrong, hoe sterker het koord werd en hij zich niet meer kon bevrijden. Uit woede beet hij de hand van Týr af. Deze liep snel weg en liet zich helpen door de andere goden. Deze waren zeer tevreden en blij: eindelijk hadden ze Fenrir te pakken.
Toen de wolf daarna ook nog naar hen zat te happen, pakte één van hen nog een zwaard en stak deze door de bek van Fenrir. Daardoor kon hij niet meer bijten en door zijn gekwijl ontstond ook nog eens de rivier Ván.

---

Dit verhaal komt uit de Noorse mythologie. Ik heb het gehaald uit de Jongere Edda, van Snorri Sturluson