Bran en Branwen
Machtige Bran, koning van Wales, was zo groot als een
reus. Hij torende boven zijn mensen uit als de hoge bergen en beschermde hem
als een hoge stenen muur. Zijn hoofd was als een grote, sterke rots, zijn neus
als een vooruitstekende klif en zijn ogen waren als waterpoelen. Zijn haar was
zwart en glanzend zoals de veren van een sterke vogel en dat is waarom zijn
vader hem ‘Bran’ had genoemd, want dat betekent raaf.
In heel zijn koninkrijk was er geen huis groot genoeg
voor hem. Hij sliep buiten zoals de goden deden – in spelonken, onder bomen of
onder de sterrenpracht.
De zus van Bran, Branwen, was zo groot als een gewoon
mens maar door haar schoonheid leek ze wel goddelijk. Haar haar was zo donker
als de nacht en zo glanzend als sterren; haar huid was zacht en delicaat als
sneeuw. Ze was sierlijk als jonge bomen in het bos en haar glimlach was zo mooi
en helder als de zon.
Branwen was niet alleen mooi, haar persoonlijkheid was
ook goed. Ze was wijs en trouw, slim en hardwerkend, lieftallig, gul en aardig.
Op het moment dat dit verhaal begint is Branwen nog niet
getrouwd. Ze leeft met Bran in Harlech, in het noorden van Wales. De drie
broers van Bran, Manawyddan, Nissyen en Evnissyen, waren ook in het Koninklijke
gezelschap.
Op een dag zat Bran op een hoge rots die uitkeek over de
zee. Zijn drie broers waren ook bij hem. En ze waren niet alleen: ook waren
vele edelen in de buurt, wachtend op een order van de koning.
‘Wat is dat?’ riep Bran, zijn uitstekende zicht
gebruikend, ‘Het zijn – laat me tellen – elf, twaalf, nee, zelfs dertien
schepen die aan komen varen, deze kant op!’
‘Jij daar!’ riep Bran naar één van zijn dienaren. ‘Ga
kijken wat ze hier komen doen.’ ‘En jij,’wees hij een ander aan, ‘Laat het
leger zich paraat houden. We weten immers niet wie het zijn.’
Toen hij later nog eens keek zag hij het teken van vrede
bij de schepen; ze hadden hun schilden op de kop gehangen. Iedereen aan boord
leek vriendelijk. En hun schepen… zoiets had Bran nog niet eerder gezien. Mooi
gestroomlijnd, zeewaardig en uitstekend gemaakt van goed hout. De mannen op het
schip waren knap en hoffelijk en droegen mooie kleren. Hun paarden waren goed
verzorgd en zagen er goed uit.
‘Wij komen uit Ierland en we komen in vrede!’ zeiden de
mannen. ‘Onze leider is de Ierse hoge koning Mallolwch en hij is hierheen
gekomen omdat hij wilde trouwen met de mooie Branwen.’
De trotse koning Mallolwch stapte hoffelijk van boord,
breed glimlachend.
‘Ik heb gehoord van uw zusters uitzonderlijke schoonheid.
Een Koninklijke bruiloft, zeker één tussen onze grote naties zal onze landen
vrede en vriendschap geven.’
‘Dat is zeker een mooi vooruitzicht,’ riep Bran blij.
‘Wat een goed idee! Maar laten we nu eerst uw aankomst hier vieren!’
De mensen van Wales en hun Ierse gasten vierden feest tot
diep in de nacht. Ze aten en dronken, vertelden verhalen en waren allemaal
blij. Mallolwch had een ereplaats gekregen, tussen Bran en Branwen in en was
daar zeer content mee. Ze hadden zich, toen het donkerder werd, allemaal
teruggetrokken in een reusachtige tent, waar Bran zich net in kon wurmen.
Branwen leek ook blij te zijn, al vond ze het jammer dat niemand haar iets
gevraagd had over de trouwerij.
Maar iets verder in de tent was er één iemand die nog
minder blij was: Evnissyen, de broer van Bran, was zeer ontsteld dat niemand
hem om permissie gevraagd had rondom het aanstaande huwelijk van zijn zus en de
Ierse koning. Dat hoefde niet volgens traditie noch wet: Bran maakte de
beslissingen. Maar Evnissyen was jaloers; hij wilde Brans troon hebben.
Dus hij deed iets kwaadaardigs: hij viel de paarden van
de gasten aan. Woorden kunnen de gruweldaden van Evnissyen niet beschrijven.
Toen de Ierse koning van deze schandelijke daad hoorde
zwol zijn hart op van woede en haat. ‘Ik moet dit barbaarse, achterlijke en
bloedige land verlaten,’ zei hij en vertrok naar zijn schepen.
Knechten van Bran kwamen naar hun koning toe en brachten
hem het nieuws dat Mallolwch wegging. Bran was bezorgd, maar toen hij hoorde
wat zijn broer gedaan had werd hij net zo boos als de Ieren. De aanval op de
Ierse paarden was een belediging naar zijn gasten, tegenover Branwen en tegen
heel Wales! Het brak één van de belangrijkste wetten van de Keltische landen –
gastvrijheid aan vreemden. Maar op dit moment was de daad gedaan, hij kon de
schade niet tenietdoen. Alles wat hij kon doen, om zijn land te helpen, was
proberen de Ieren te overreden om niet met hen in oorlog te gaan.
Direct stuurde hij snelle boodschappers naar de schepen
van de Ieren toe. ‘Bran smeekt jullie om niet te gaan,’ zeiden ze. ‘Hij wil
jullie grote cadeaus geven als teken van vriendschap. Hij zal jullie zijn beste
paarden geven om degene die Evnissyen vermoord en verminkt heeft te vervangen.
Ook zal hij jullie een zilveren stok geven, zo groot als hijzelf is en zo dik
als zijn vingers – plus een enorme gouden plaat zo groot als zijn eigen
gezicht!’
‘Bran wil ook dat jullie weten dat, als hij zou kunnen,
hij zijn eigen broer wel zou willen vermoorden om hetgeen hij gedaan heeft.
Maar onze wetten verbieden dat broers elkaar vermoorden, zoals jullie ook wel
zullen begrijpen.’
‘Dat is mooi gezegd,’ bromde Mallolwch. ‘Ik zal mijn
mannen vragen om te blijven en de grote raad bijeenroepen.’ Tijdens dit beraad
besloten de Ieren te blijven, grotendeels door de genereuze cadeaus van Bran.
Toch zag Bran een dag later, terwijl hij met Mallolwch
aan het eten was, dat hij er sip en verdrietig uitzag. Hij zei: ‘Doet de aanval
op je paarden je nog steeds pijnen verdriet? Dat verbaast me niets. Misschien
heb ik echter wel iets voor je. Een cadeau dat je zo zal verbazen dat de pijn
weggaat.’
‘Ik zal je mijn magische ketel geven. Iedereen die
vermoord is hoeft er enkel in te zitten en hij zal weer leven, zo goed als
nieuw.’ Zei Bran. ‘Er is slechts één klein probleem: de man kan niet meer
praten – maar ik denk dat hij wel je gewoon hoort.’
Bran had zijn woord gegeven en de volgende dag gaf hij de
Ierse koning de ketel. Deze was verrukt over de schoonheid van de ketel en
vroeg waar de Welsh hem vandaan had.
‘Gek genoeg uit Ierland,’ zei Bran, ‘Ik kreeg de ketel
van een man die daar eens leefde. Ik denk dat hij hem heeft meegenomen.’
‘Aha,’ zei Mallolwch, ‘Ik denk dat ik deze ketel eerder
gezien heb. Op een dag, toen ik aan het jagen was in Ierland, reed ik langs een
diep, donker meer. Een vreemde, roodharige man kwam uit het meer zetten met de
ketel achter zich. Hij zal hem in dat meer gevonden hebben en uiteindelijk aan
jou gegeven hebben. ‘
‘Misschien komt het wel uit de Anderwereld, of is het van
een god geweest! Iedereen weet dat de goden in meren en rivieren leven – en dan
de weg in en uit de Anderwereld via water gaat.’
‘Hij was een wilde man,’ vervolgde de Ierse koning, ‘net
als zijn vrouw. Zij was twee keer zo groot, luid en smerig als hem. Ik heb ze
beiden een jaar in mijn paleis als gast gehad, maar ze waren zo onbeleefd en
maakten zoveel herrie dat ik van ze af wilde. Ik bouwde voor hen een huis van
ijzer, zette hen erin vast en heb daarna grote vuren er omheen
aangestoken. Toen het huis witheet was,
kwamen ze door de smeltende muren heen en renden ze weg uit Ierland.’
‘Ja, ze kwamen hierheen,’ zei Bran, ‘Tot zover hebben ze
nog geen overlast bezorgd. Meestal laat ik ze de grens bewaken.’
De twee koningen bezegelden de deal en organiseerden een
groot feest. De volgende dag verlieten de Ieren Wales en Branwen ging met hen
mee om haar nieuwe leven in Ierland te starten.
De Ieren waren blij om Branwen welkom te heten als hun
nieuwe koningin. Toen ze binnen een jaar het volk een zoon had geschonken was
bijna iedereen gelukkig. Enkel een paar Ierse edelen konden niet vergeten wat
de Welsh hadden gedaan met hun paarden. Ze mompelden kwade woorden over de
mensen uit Wales, vooral over Branwen.
Koning Mallolwch hoorde deze fluisteringen en na verloop
van tijd begon hij deze te geloven. Op een dag gooide hij Branwen uit zijn
Koninklijke verblijven en liet hij haar werken in de keuken. Sommige mensen
zeiden zelfs dat hij haar sloeg – ook al was ze zijn vrouw en koningin. Branwen
werkte drie jaar lang en kreeg zware, vieze klussen. Ze veegde en maakte
schoon, waste de smerige vaat en was urenlang bezig om deeg te kneden om brood
te maken. Elke dag kreeg ze slaag van de slager, zijn handen vies en vuil met
restjes van vlees en vers dierenbloed.
Waarom niemand haar redde? De Ieren deden niets omdat ze
bang waren voor hun koning. Ook had de koning al het verkeer tussen beide
landen gestopt dus kon koning Bran ook niet weten wat er aan de hand was.
Wordt morgen vervolgd
Wordt morgen vervolgd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten