woensdag 26 augustus 2015

Māui en de zon

Op een avond waren Māui en zijn broers bezig om het eten klaar te maken. Ze hadden een gat gegraven in de grond en waren net klaar om de kolen in het gat te laten zakken toen de zon al onder ging. Ontdaan door het feit dat ze - alweer - in het donker moesten eten, sprak hij de mensen daar aan:
"Elke dag haasten we ons om al het werk te doen en ons eten te verzamelen voordat het donker wordt. Waarom zouden we slaven van de zon zijn? Ik zal de zon vangen en hem leren om langzamer langs de hemel te gaan!"

Eén van zijn broers begon te lachen en zei: "Het is onmogelijk om de zon te vangen: hij is groter dan alle vogels die je al gevangen hebt."
Een andere broer haakte aan: "De hitte en de vlammen zullen je levend verbranden."
"Ik denk dat hij een zonnesteek heeft opgelopen," zei een derde broer en iedereen schoot in de lach.

Toen het gelach wegzakte, nam Māoi de heilige kaakbeen van zijn voorouders van zijn riem en zwaaide er mee door de lucht.
"Ik heb vele dingen gedaan waarvan jullie zeiden dat het onmogelijk was. Ik heb vuur gehaald van Mahuika, de zonnegod, ik heb de grootste vis gevangen, ik ben in de onderwereld geweest, en nog veel meer. Met dit heilig kaakbeen - aan mij gegeven door onze grootmoeder Muri-ranga-whenua - en met jullie hulp zal ik de zon overwinnen!"

De meerderheid van de mensen gaf toe dat Māui vele bijzondere dingen gedaan had en besloten hem te gaan helpen in zijn missie.

Die ochtend liet Māui zijn stam grote hoeveelheden vlas verzamelen. Hij leerde hen die middag om van vlas touw te maken, een handigheidje dat hij geleerd had in de onderwereld. Zo maakten ze verschillende touwen. Na vijf dagen waren alle touwen gereed en bezweerde Māui de touwen.

"Taura nui, taura roa, taura kaha, taura toa, taura here i a Tamanuiterā, whakamaua kia mau kia ita!"

Tamanuiterā boven het Pukaki-meer in NZ
(eigen foto)

Die nacht namen Māui en zijn broers de touwen mee naar het oosten, de plek waar de zon het vroegst verschijnt. Ze verstopten zich onder bomen en tussen de bosjes zodat de zon hen niet zou zien aankomen. Ze namen water mee in hun waterzakken terwijl ze reisden, want Māui had gezegd dat ze deze nodig hadden voor de komende taak.

Op de twaalfde nacht kwamen Māui en zijn broers aan een klif, een bloedrode put die mijlenver de aarde in leek te zakken. Binnenin die put lag Tamanuiterā, de zon, te slapen. De broers waren stiller dan muizen, doodsbang om wat er zou gebeuren mocht de zon wakker worden.
Māui liet zijn broers direct vier hutten maken aan de zijkanten van de put om de lange touwen te verbergen. Voor de huizen gebruikten ze water om de klei zachter te maken, zodat ze een muur voor zichzelf konden bouwen. Tenslotte liet Māui zijn broers een strop maken die boven de put lag, om net op tijd klaar te zijn. De zon ontwaakte net.

Māui fluisterde de laatste instructies naar zijn broers; "Wanneer Tamanuiterā omhoog komt en zijn hoofd en schouders door de strop heeft, dan roep ik en trekken we allemaal aan de touwen, oké?"

Een van zijn broers werd bang en wilde wegrennen nu hij nog tijd had. "Waarom doen we dit ook alweer?" vroeg een ander. "Waanzin!" riep een derde.
"We zullen levend verbranden! Als we nu weggaan redden we misschien onze levens nog." De broers probeerde weg te sluipen maar Māui zag ze vanuit zijn ooghoeken.
Hij zei: "Als je nu weggaat, ben jij het eerste wat de zon ziet wanneer hij uit de put omhoog komt. Dan ben je de eerste die sterft. We kunnen niet meer terug!"

De broers hadden geen tijd meer om te antwoorden. De zon was wakker geworden en rees op uit de diepe put. Iedereen rende snel terug naar zijn hoek en hield het touw vast, klaar om het aan te trekken wanneer Māui het sein gaf. Ook hij verstopte zich en wachtte af.

Tamanuiterā kwam langzaam uit zijn put omhoog, niet wetend dat er een valstrik op hem te wachten stond. Zijn hoofd ging door de strop en daarna ook zijn schouders. Māui sprong op en riep naar zijn broers: "NU!!"

Zijn broers waren op het eerste ogenblik te bang, maar Māui riep nogmaals: "Snel nu, voordat het te laat is en we levend verbranden!"

Juist op dat moment keek de zon op en zag Māui staan, recht voor hem. De zon was furieus. Hij gooide een vuurbal naar Māui maar deze bukte net op tijd, terwijl hij zijn touw verder aantrok en de bezwering nog eens riep.

"Taura nui, taura roa, taura kaha, taura toa, taura here i a Tamanuiterā, whakamaua kia mau kia ita!"

De broers sprongen op uit hun schuilplaats, pakten hun touwen op en trokken de strop dicht, net voordat Tamanuiterā zichzelf kon bevrijden.

"Aaarrrhh" brulde de woedende zon.

Māui probeerde koel te blijven in de intense hitte van de zon en liep, stapje voor stapje, dichter naar de zon toe. Hij pakte zijn heilige kaakbeen, hief het boven zijn hoofd en sloeg het neer op de zon. De magische krachten van het kaakbeen flitsten als de bliksem toen het de zon raakte.

"Waarom doe je me dit aan?" huilde Tamanuiterā.

"Vanaf nu," antwoordde Māui, "zul je langzamer langs de hemel gaan. Nooit meer zal de lengte van een dag bepaald worden door jou!"

Tamanuiterā probeerde zichzelf los te worstelen, maar opnieuw liet Māui de kracht van het kaakbeen voelen. Na een korte, hevige strijd gaf de zon de strijd op.

Māui instrueerde zijn broers om de touwen los te laten. De zon rees langzaam omhoog de lucht in, moe en verslagen.

De dagen werden daarop langer voor Māui en zijn volk. Ze hadden meer dan genoeg tijd om te vissen, eten te verzamelen en hun taken uit te voeren.
De krachten en vermogens van Māui werden nooit meer in twijfel getrokken: hij was er immers in geslaagd om de zon te temmen. En sinds die dag heeft Tamauiterā niet meer snel langs de hemel gereisd.

---

Dit verhaal komt uit Nieuw Zeeland, het is één van de Māori mythen. Mogelijk zullen er later nog meer verhalen van Māui komen, aangezien deze allemaal wonderlijk zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten